Toon Hermans, enkele gedichten
Als de liefde niet bestond
Zullen ze stilstaan, de rivieren
En de vogels en de dieren
Als de liefde niet bestond
Als de liefde niet bestond
Zou het strand de zee verlaten
Ze hebben niets meer te bepraten
Als de liefde niet bestond
Als de liefde niet bestond
Zou de maan niet langer lichten
Geen dichter zou meer dichten
Als de liefde niet bestond
Nergens zouden bloemen staan
En de aarde zou verkleuren
Overal gesloten deuren
En de klok zou niet meer slaan
Als de liefde niet bestond
Dan was de hele vrijerij bedorven
De wereld was gauw uitgestorven
Als de liefde niet bestond
Als de liefde niet bestond
Zou de zon niet langer stralen
De wind zou niet meer ademhalen
Als de liefde niet bestond
Geen appel zou meer rijpen
Zoals eens in het paradijs
Als wij elkaar niet meer begrijpen
Dan is de wereld koud als ijs
Ik zou sterven van de kou
En m’n adem zou bevriezen
Als ik je liefde zou verliezen
Er is geen liefde zonder jou
Tekst en muziek: Toon Hermans, Arrangement: Bert van den Brink
Voor een vriend
Nu ’t rouwrumoer rondom jou is verstomd,
de stoet voorbij is, de schuifelende voeten,
nu voel ik dat er ’n diepe stilte komt
en in die stilte zal ik je opnieuw ontmoeten.
En telkens weer zal ik je tegenkomen,
we zeggen veel te gauw: het is voorbij.
Hij heeft alleen je lichaam weggenomen,
niet wie je was en ook niet wat je zei.
Ik zal nog altijd grapjes met je maken,
we zullen samen door het stille landschap gaan.
Nu je mijn handen niet meer aan kunt raken,
raak je mijn hart nog duidelijker aan.
Verzinnen
Ik heb in de zomer bomen verzonnen
van goud met zilveren belletjes
en kronen op hun kruin met diamanten
die schitterden in de zon.
In de winter heb ik prachtige paarden gemaakt
van vers gevallen sneeuw
en zij draafden over de bergtoppen
en dansten in het dal met wapperende sneeuwmanen
en zwierige staartguirlandes.
Ik heb in de herfst vuur aangestoken
in vlammend vermiljoen blad –
en zilveren regens joeg ik over het platteland –
en de zotte pijpenstelen
braken in goddelijke gruzelementen
en rolden door polders en winkelstraten
en in de lente heb ik licht opgericht
van het lichtblauw van kinderogen –
zó helder… zó nieuw –
dat iets zo nieuw kon zijn
heb ik nooit geweten
en tòch bleef de leegte…
omdat ik haar niet verzinnen kon.
Denken
Eerst dacht ik: ‘niet aan denken’,
Dat heb ik toen gedaan,
maar twee seconden later,
dacht ik er tòch weer aan.
Nee, zo eenvoudig is dat niet,
want weet je, wat je doet,
je denkt er óók aan als je denkt
dat j’er niet aan denken moet.
’n Beetje
Sterven doe je niet ineens,
maar af en toe ’n beetje
en alle beetjes die je stierf,
’t is vreemd, maar die vergeet je,
het is je dikwijls zelfs ontgaan,
je zegt ik ben wat moe,
maar op ’n keer dan ben je aan
je laatste beetje toe.
Moed
Franciscus van Assisi heeft ooit gezegd:
‘Wij hebben een bepaalde mate van moed nodig
om gelukkig te zijn.’
Wie het leven van deze begenadigde mens kent
weet dat hij de moed had om afstand te doen
van alles wat hij bezat.
Er is moed voor nodig om jezelf te vinden.
En nòg meer moed om in jezelf God te vinden
zoals Franciscus dat deed.
Leven
mijn leven is oneindig groot
de hele mensheid woont erin
als het alléén mijn leven was
dan had het hoegenaamd geen zin
Liedje
’n dag zonder jou
is een tuin zonder bloemen
een dag zonder jou
kun je geen dag meer noemen
een dag zonder jou
is een dag zonder licht
en dáárom is zo’n dag
geen gezicht
het huis is leeg en koud
als ik je stem niet hoor
de tafels, stoelen en het bed
het stelt geen moer meer voor
een boom zonder takken
’n hemel zonder blauw
m’n lief – dat is een dag
zonder jou
Zo’n idee
Er moet toch ’n plek zijn, ’n land of ’n rijk,
waar iedereen happy is, ied’reen gelijk.
Er moet toch zo’n plek zijn, of dacht je van nee,
ik weet het niet zeker, maar ik heb zo’n idee.
Er moet toch zo’n plek zijn, heel ver hier vandaan,
daar kookt nooit iets over, daar brandt nooit wat aan,
geen vel op de melk en geen vlieg in je thee,
ik weet het niet zeker, maar ik heb zo’n idee.
Er moet toch ’n plek zijn, misschien wel heel hoog,
daar krijg je in ’t bad nooit meer zeep in je oog.
D’r is altijd plezier en papier op de plee,
ik weet het niet zeker, maar ik heb zo’n idee.
Er moet toch ’n plek zijn, vèr weg zeggen ze,
daar glijdt nooit je broek van je kleerhangertje.
Het kan er niet tochten en d’r is geen TV,
ik weet het niet zeker, maar ik heb zo’n idee.
Er moet toch ’n plek zijn, zo kinderlijk speels,
daar loopt nooit de rits van je gulp uit de rails.
En niemand is hongerig en niemand blasé,
ik weet het niet zeker, maar ik heb zo’n idee.
Er moet toch een plek zijn van ’n ander allooi,
ver weg van de haat en het kleine geklooi.
Geen roddels, geen pijn en geen ach en geen wee,
ik weet het niet zeker, maar ik heb zo’n idee.
En als je daarboven opnieuw bent ontwaakt,
en je denkt, wat heb ik me te sappel gemaakt,
dan begrijp je de sores die je had hier benée,
ik weet het niet zeker, maar ik heb zo’n idee.
Daar is alles anders, de poen en de sex,
je gaat er ook heen zonder traveller-cheques.
Maar als er één gaat, roep je nooit ‘mag ik mee,’
want ik weet het niet zeker, maar ik heb zo’n idee.
Auteur: Toon Hermans
Meer Toon
Meer van zijn werk (interne link)
Meer gedichtjes van Toon Hermans (interne link).
Wikipedia weet ook wat over hem te zeggen!