Beperking; gebrekkigen, onvolwaardigen, invaliden, mindervaliden en gehandicapten

Beperking

In de beperking toont zich de meester; zo’n indamming is zelf opgelegd.
In een tuinperk plant men geen heester; daarin komt zaaigoed meer tot zijn recht.
Beperkingen van ’t menselijk kunnen vindt men te over van velerlei aard.
Er zijn er die je niemand zou gunnen;
met de meeste is ’t leven niet minder waard.

De een kan goed maat houden maar niet zingen. Mannen zingen
Die kan dus fijn dansen, al houdt ie geen wijs.
D’ander staat voor hersenwerk niet te dringen of wint met klussen steevast de poedelprijs.

Maar is er sprake van zichtbare gebreken,
al gaat het maar om een kleinigheid,
dan wordt men meestal heel anders bekeken Ogen
en hoort men al gauw tot ’n minderheid.

Dan is ’t moeilijk een bestaan bijeen te schrapen.
Veelal wordt dat door anderen bepaald.
Arbeid Voor Onvolwaardigen werd geschapen
en daarvoor werd dan ook minder betaald.

De gebrekkigen werden tot invaliden,
en weer later mindervaliden genoemd
omdat zij aan arbeid best veel konden bieden,
maar die opzet was tot mislukken gedoemd.

Inmiddels heetten zij gehandicapten:
geestelijk, zintuiglijk of fysiek.
Iets anders dan dat je een handicap hebt Rolstoel
en die kreeg om je betere techniek.

Toch waren de minderheden meer mondig:
Inspraak en integratie moest er zijn.
Maar de economische bloei bleek kortstondig
en weer werd bezuiniging het refrein.

Wat moest er nu dan wel van hen worden;
integratie staat of valt met een baan.
Zij zonnen op actie, waarin ze morden:
Wij willen geen tweederangs-burgerbestaan.

De etymologie biedt nog imagoversterking;
eufemisme en understatement zijn in zwang.
Men spreekt nu van mensen met een functiebeperking.
Het eerst Als mens gezien worden blijft van belang.

Auteur onbekend

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Gedichten