Glamour, een interview met Kim
Intro
Op haar achttiende verandert het leven van Kim drastisch als ze betrokken raakt bij een auto-ongeluk. Haar vriend Henry overleefde dit fatale moment niet. Kim zelf raakt blind. “Als iemand vooraf tegen me had gezegd: je krijgt een ongeluk waarbij je je vriend en je gezichtsvermogen verliest, zou ik gedacht hebben zoiets overleef ik niet. Maar je overleeft wel, of je wilt of niet.
Kim (34): “Mijn leven laat zich nog het beste in tweeën hakken. Er is een leven vóór en een leven ná het ongeluk. Die levens verschillen wezenlijk van elkaar. In het eerste kon ik zien, was ik onbezorgd en altijd op stap. Alles was bij mij altijd ‘even’. Even dit, even dat. Ik genoot en had vooral oog voor leuke dingen. Daar hoorde school en thuiszitten beslist niet bij. Vlak na het ongeluk viel ik letterlijk in een zwart gat. Het contrast met het leven dat ik daarvoor leidde, kon bijna niet groter. Het was overleven. In het begin was ik totaal afhankelijk. Fysiek en emotioneel. Ik was niet alleen blind geworden, maar had ook mijn vriend Henry verloren tijdens het ongeluk. Als iemand vooraf tegen me had gezegd: je krijgt een ongeluk waarbij je je vriend en je gezichtsvermogen verliest, zou ik gedacht hebben zoiets verschrikkelijks overleef ik niet. Maar je overleeft wel, of je wilt of niet.
Herinneringen
Ik herinner me vrij weinig van de dag waarop we het ongeluk kregen. Wat ik weet, heb ik van horen zeggen. Henry en ik waren met een bevriend stel ergens wat gaan drinken. Dat deden we wel vaker, dus daaraan was niets ongewoon. Tegen een uur of negen ’s avonds zijn we naar huis teruggereden. Mark en mijn vriendin Boukje voorin, Henry en ik achterin. Hoe en waarom Mark even daarna tegen een boom opknalde, blijft gissen. Ik heb hem na het ongeluk nog een paar keer gesproken, maar hij weet het zelf niet meer en er waren ook geen getuigen. Misschien was het een fazant, een cassettebandje dat omgedraaid moest worden of ‘gewoon’ een moment van onachtzaamheid. In elk geval is het iets lulligs geweest, iets kleins. Hoe dan ook, het is niet belangrijk. Want het verandert niks aan de situatie. Henry en mijn vriendin Boukje overleefden het ongeluk niet, Mark en ik waren er slecht aan toe. Vermoedelijk ben ik vanwege de enorme klap door de auto geslingerd. Mijn voorhoofd, rechteroogkas en -jukbeen waren verbrijzeld, mijn kaak was gebroken, mijn rechterlong geklapt en mijn bekken gescheurd. Ook mijn linkerelleboog was verbrijzeld. Maar het ergst van alles was, dat mijn oogzenuw is doorgesneden door botsplintertjes. Deze zenuw vormt de verbinding tussen de ogen en een deel achterin de hersenen. Als die verbinding uitvalt, gaat letterlijk het licht uit. Ik zag dus niks. Of ik nu mijn ogen open of dicht had, het bleef zwart.
Bewustzijn
Het vreemde is dat die blindheid wekenlang niet eens zo tot me doordrong. Natuurlijk had ik wel in de gaten dat ik niks zag, maar op de een of andere manier bleef het daarbij. Ik raakte niet in paniek en vroeg er ook niet specifiek naar. Waarschijnlijk was het een kwestie van zelfbescherming omdat ik de keiharde waarheid toen nog niet had aangekund. Het kan ook zijn dat ik nog helemaal niet in staat was helder te denken. Mijn leven hing aan een zijden draadje, de artsen gaven me weinig kans op overleving. En áls ik het al overleefde, was het de vraag hoe ik eruit zou komen. Ik kon niet praten vanwege een slangetje in mijn keel. Met mijn ouders schijn ik via briefjes te hebben gecommuniceerd. Dan schreef ik op: waarom lig ik hier? En zeiden mijn ouders: ‘Je hebt een ongeluk gehad.’ Met de auto of fiets? vroeg ik dan. ‘Met de auto’, antwoordde mijn ouders. Wie reed er? ‘Mark’, zeiden mijn ouders. Telkens als we op een punt kwamen waarop ik naar Henry of Baukje zou kunnen vragen, legde ik het papier weg. Alsof ik dát hoofdstuk nog even wilde uitstellen. Heel vreemd.
Zelfbescherming
Pas weken na het ongeluk hoorde ik dat Henry en Baukje overleden en ook al begraven waren. Die klap kwam hard aan. Het is onwerkelijk, alsof je een tijdje zelf weg bent geweest. Wat in feite ook zo is. Henry was al een paar jaar mijn maatje, we hadden het fijn samen. En nu was hij er niet meer. Door dom toeval. Ik had ook op zíjn plek kunnen zitten. Soms betrapte ik mezelf op de gedachte dat ík dat best had gewild. Dat was in elk geval een stuk makkelijker geweest. Ik was vooral in het begin alleen maar bezig met zijn dood. Het deed overal pijn. Ik dacht helemaal niet aan mijn blindheid. Ook dat was achteraf pure zelfbescherming. Een mens kan niet tegelijkertijd rouwen om de dood van een vriend én om het verliezen van zijn eigen gezichtsvermogen. Dat is te veel. Ik denk dat ik eerst Henry’s dood moest verwerken voordat ik überhaupt wilde of kon nadenken hoe het met mij verder moest. Waarom het verwerkingsproces juist in die volgorde ging? Ik kan maar één verklaring bedenken, maar die klinkt misschien wat cru: zíjn dood kon ik – na verloop van tijd – min of meer een plek geven. Mijn blindheid is iets waar ik elke dag weer mee moet dealen.
Nieuwe identiteit
Mijn wereld was 180 graden gedraaid. Ik moest als het ware een nieuwe identiteit opbouwen, mezelf opnieuw ontdekken. Dat is een lang proces geweest waar veel tijd in is gaan zitten. Vóór het ongeluk was ik bezig mezelf los te maken van thuis. Ik was álles wat daarbij hoort: opstandig en eigenwijs. Nú zat ik ineens in een heel andere positie. Ik kon niets zelf. Was constant gedesoriënteerd vanwege de blindheid. Ineens had ik mijn ouders weer heel hard nodig. Een bijna kinderlijke afhankelijkheid. Praktisch en emotioneel. Ik liep buiten als een klein meisje aan mijn moeders hand, liet me troosten en zocht steun bij haar en mijn vader. Natuurlijk maakte me dat verdrietig en onzeker. Je weet niet wat je overkomt. Het is soms ook gewoon eng. Omdat ik niets meer zie, hoor ik geluiden extra scherp ineens. Als ik buiten liep en een auto hoorde aankomen, was ik ervan overtuigd dat die met een vaart van wel twee- tot driehonderd kilometer per uur op me afraasde.
Gewoon zijn
Na verloop van tijd leerde ik in een revalidatiecentrum braille en stoklopen en werd mijn wereld als vanzelf wat groter. Ik kwam in contact met andere lotgenoten. Dat was goed. Als je ontdekt dat je niet de enige bent die het moeilijk heeft, relativeer je je eigen situatie. Bovendien kon ik me optrekken aan de anderen. Ze hamerden er bij mij vooral op wat je allemaal nog wél kunt als je blind bent. Ik kreeg een geleidehond en pakte mijn school weer op. Ik deed een Hbo-opleiding Maatschappelijk werk. Voor mij was dat een grote stap. Wat me uit die tijd erg is bijgebleven is mijn strijd met het zoeken naar een balans tussen zelfstandigheid en afhankelijkheid. Ik wilde in de groep niet afwijken van de rest, hen niet belasten met hulpvragen. Vooral niet opvallen, maar gewoon zijn, net als iedereen. Dat was lastig. Ik had moeite aansluiting te vinden met de rest van de klas omdat zij met heel andere dingen bezig waren dan ik. Ik had niet meer hetzelfde onbezorgde leven als zij en dat maakte me meer volwassen dan mijn leeftijdsgenoten. Ik voelde me een buitenstaander en wist niet goed wat ik nu wel en wat niet over mezelf en mijn blindheid moest vertellen. Ik wilde niet dat ze vonden dat ik er te veel over praatte, of een zeur was. Ik wilde niet constant een beroep op ze doen, maar wist ook dat als ik dat niet deed, ik de weg kwijtraakte. Een mentor schetste de situatie goed tijdens de diploma-uitreiking. Hij zei: “Je wilde niet afhankelijk zijn, maar was het wel. Je wilde niet anders zijn dan anderen, maar was het wel. Je was zo zoekende naar alles, dat je letterlijk verdwaalde en niemand die het zag.” In die tijd heb ik ´les´ gehad in het accepteren dat mijn leven anders is. Hoewel, helemaal accepteren, doe ik het nog steeds niet.
Blauwe luchten
In het begin probeerde ik nog bij elke situatie of elke persoon die ik tegenkwam een beeld op te roepen. Dat graven in mijn geheugen, kostte me ontzettend veel energie. Ik ben ermee opgehouden het áltijd te doen. Soms kom ik via Hyves nog wel eens een oude schoolvriendin tegen. Het lukt me de ene keer wel en de andere keer niet het meisje van toen helder voor de geest te halen. Als het niet lukt, stemt me dat verdrietig. Wat als steeds meer van die herinneringen aan beelden voor mijn achttiende vervagen? Sowieso blijft ook het nooit meer kunnen zien, moeilijk te bevatten. Het is een gemis. Eigenlijk mis ik nog het meest de simpele dingen zoals blauwe luchten, kleuren in de natuur, maar ook de kindjes van mijn zus die ik nooit zal zien. Als iedereen vertederd om hen lachen, ontgaat mij de aanleiding. Dat is niet leuk. Zomers ongedwongen op een terrasje zitten en kijken naar de mensenmassa, gaat niet meer. Maar het kan sterker: ik heb mijn eigen man Berry nog nooit gezien! ‘T is overigens niet zo dat ik daar nu heel erg veel waarde aan hecht. De mensen die ik de afgelopen zestien jaar heb leren kennen, zitten in mijn hoofd zonder gezichten. Berry ook. Natuurlijk heb ik wel een idee van hoe hij eruit ziet, maar als ik hem nu zou zien zou het toch een wildvreemde voor me zijn. Juist omdat ik hem nooit gekend heb mét een gezicht. Als ik aan hem denk, denk ik niet in een visueel beeld, meer in een gevoelsbeeld. Berry voelt heel vertrouwt om wie hij is en wat hij doet. Een gezicht voegt voor mij niets toe.
Ik heb Berry vier jaar na het ongeluk leren kennen. Het klikte meteen. Er zijn mensen die me vragen: is Berry ook blind? Alsof ik, nu ik blind ben, geen man kan hebben die kan zien. Maakt mijn blindheid me minder? Ik ben gewoon nog steeds Kim. Het is jammer dat sommige mensen mij niet los kunnen zien van mijn handicap en mijn blindheid zelfs centraal stellen. Ik hoef niet eraan herinnerd te worden dat ik niets kan zien. Ik wil niet in een hokje met alle slechtzienden en blinden gestopt worden. Natuurlijk heb ik beperkingen. Ik ben niet meer zo vrij om te gaan en staan, waar en wanneer ik dat wil. Even op de fiets naar de stad om kleren te kopen is er niet meer bij. En als ik dan kleren koop, moet iemand mee die mijn smaak een beetje kent. Even een vriendin van me bezoeken die twee straten verderop woont, is ook lastig omdat er druk verkeer is. Maar ik kan er wél naartoe als we afspreken. Aan ons contact is niks veranderd.
Deadline
Zou ik gelukkiger zijn als ik nu had kunnen zien? Misschien, maar er is niemand die me dat kan garanderen. Ik ben tevreden met wat ik nu heb en wat ik doe. Ik heb geleerd niet altijd te benadrukken wat ik níet kan of heb, maar juist wat ik wél kan. En dat is veel. Ik heb een leuke relatie en werk bij een gehandicaptenplatform aan projecten om de toegankelijkheid voor mensen met een handicap groter te maken. En af en toe geef ik voorlichting aan jongeren van het jongerenwerk in de buurt. Dat geeft me een zinvol gevoel. Ik voel me absoluut geen slachtoffer. Het kan tegenzitten in het leven, maar uiteindelijk gaat het erom wat je ermee doet. Ik heb geluk gehad dat mijn ouders en zus me steunden en dat ik zelf over veerkracht beschikte om er bovenop te komen. Ik houd me eigenlijk niet meer zo bezig met de toekomst. Dingen komen zoals ze komen, ik zie het wel. Natuurlijk heeft het ermee te maken dat ik me na het ongeluk ineens realiseerde dat het leven een deadline heeft. En dat het leven ontzettend vluchtig is. In één seconde kan álles anders zijn. Vroeger was ik altijd bezig met morgen, overmorgen of volgende week in plaats van met het nú. Dat doen zoveel mensen. Altijd gericht op dingen die nog te gebeuren staan. Terwijl het zoveel beter is om juist van de mooie, fijne, gelukkige momenten in het nú te genieten. Carpe diem!”
Door: Jolanda Hofland
Gepubliceerd in Glamour, 2008
Nb. Helaas is het doek voor Glamour in 2021 gevallen.